Sinds vier jaar zwaaien Martin Bootsma en Eva Naaijkens gezamenlijk de scepter op de Alan Turingschool, een basisschool in in de wijk Wittenburg in Amsterdam. In die vier jaar tijd ztten zij de leraar centraal. De werkdruk daalde, evenals het ziekteverzuim. Ouders zijn buitengewoon tevreden; de leerlingen zijn met sprongen vooruitgaan. Geïnteresseerden uit het onderwijs komen van heinde en verre om te zien hoe ze dat voor elkaar hebben gebokst.
Vanuit een visie
Ze leerden elkaar een jaar of zeven geleden kennen. Naaijkens werkte als schoolleider op een school voor speciaal basisonderwijs, Bootsma was daar op bezoek namens de jury die het predicaat ‘excellente school’ uitreikt. Hij zag leraren die wisten wat ze moesten doen en leerlingen die grote sprongen maakten. Toen hij vroeg hoe ze dat voor elkaar kreeg, antwoordde ze dat ze een visie had, de leraar centraal, al was die nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Met Bootsma werkte ze aan de perfectionering ervan.
Schoolmakers
In 2016 deden ze met een paar anderen mee aan een Amsterdamse wedstrijd voor ‘schoolmakers’. Hun plan voor een nieuwe school voor leerlingen van 4 tot 18 jaar oud, mét leraren die zichzelf continu proberen te verbeteren viel in de prijzen. Toen het onmogelijk bleek een totaal nieuwe school op te richten, namen ze een bestaande school over. De noodlijdende basisschool De Pool werd omgedoopt tot Alan Turingschool.
Bootsma en Naaijkens troffen een verwaarloosde organisatie aan. De onderlinge relaties waren niet goed. Leraren waren onzeker over hun eigen kwaliteiten. Vooral hoogopgeleide ouders hadden hun kinderen van school gehaald. Er waren nog 130 leerlingen over, waar dat er eerder 220 waren. De basis was niet op orde: rekenen, taal. Maar ook het gedrag van leerlingen baarde zorgen. Voortdurend moest Naaijkens ouders bellen omdat hun kind zich niet aan de afspraken hield of respectloos gedrag vertoonde.
De basis op orde
Ze joegen de bezem door de organisatie. Om de leraar centraal te stellen en meer tijd te geven om lessen voor te bereiden gingen ze minder vergaderen. Ze maakten het overleg grotendeels overbodig door te zorgen dat alles duidelijk was. Standaardisatiem in hoe de klassen zijn ingericht, hoe een rekenles eruit ziet, hoe een leerkracht een oudergesprek voert, hoe de luizencontrole plaatsvindt en aan welke eisen het rapport moet voldoen. Alles is alles vastgelegd op zogeheten kwaliteitskaarten.Die geven antwoord op d emeest uiteenlopende vragen, zoals hoe om te gaan met gescheiden ouders tijdens de oudergesprekken. De leraar kan zo op veel vragen zelfstandig antwoord geven en weet dat een andere leerkracht of de schoolleider hetzelfde antwoord zal geven. In de kwaliteitskaarten staan ook standaardmails en standaardbrieven die in bepaalde gevallen worden gestuurd. De leraar kan ze aan de situatie aanpassen.
Dat geeft rust. Als overal in de school op dezelfde manier wordt lesgegeven, kan een andere docent eenvoudig een dagje een groep overnemen. De leerlingen zullen nooit zeggen dat hun eigen meester heel andere rekenlessen geeft.
Analyse
Hoe verklaren Bootsma en Naaijkens hun succes met De leraar centraal ten opzichte van andere scholen? Volgens hen ontbreekt het de meeste scholen aan visie. Op een montessorischool of een vrije school is het meestal duidelijk waar het om draait. Daar ligt vast hoe ze onderwijs geven en welke materialen ze daarvoor gebruiken. Maar scholen gebruiken ook veel nieuwe concepten, waarvan het minder duidelijk is wat ze in de praktijk inhouden. Scholen lopen te veel achter hypes aan en vallen daar hun leerkrachten mee lastig. Het gevaar is dat de school daarmee de focus verliest. Er ontstaat de neiging om van alles aan het onderwijs toe te voegen, omdat het een goede aanvulling lijkt. Scholen krijgen enorm veel aanbiedingen voor lespakketten en gastlessen, van theatergezelschappen, van bedrijven, voedingsbedrijven.
Heldere visie vraagt keuzes
Een school moet heel helder weten wat ze wil bereiken en wat daarvoor nodig is. Dat vormt het geraamte van de school. Het is belangrijk om daarin scherpe keuzes te maken. In een school met teveel doelen kost het veel energie om de basis op orde te houden. Dan blijft er weinig tijd over voor het feitelijke onderwijs. In de kern komt hun aanpak erop neer dat de leraar centraal staat en niet de leerling, zoals veel andere scholen in hun glimmende folders beweren. De hele school moet zo ingericht worden dat de leraren optimaal hun werk kunnen doen. Daar profiteren de leerlingen vanzelf van.
Visie tot in de haarvaten
Over hun aanpak schreven Bootsma en Naaijkens een boek En wat als we nu weer eens gewoon gingen lesgeven? Dit boek werd in 2018 uitgeroepen tot ‘onderwijsboek van het jaar’. Sindsdien worden de schoolleiders overstelpt met vragen van bestuurders en collega-schoolleiders. Bij die gelegenheid vragen Bootsma en Naaijkens hun bezoekers soms naar de visie. Dan valt er een stilte. Soms blijkt dat er ooit een visietraject is geweest, maar die visie heeftnooit de haarvaten van de school bereikt. Zo was er het voorbeeld van een mb0-instelling die een nieuw onderwijsconcept had ingevoerd, een vorm van gepersonaliseerd leren. Maar het werd niet overal goed ingevoerd en de mensen die het hadden bedacht waren snel weer vertrokken.
Gedeelde visie
Volgens de beide schoolleiders is het niet alleen nodig dat er een visie is, het moet ook een gedeelde visie zijn. Binnen een school moet bijvoorbeeld duidelijk zijn of de leerkrachten de leerlingen vooral klassikaal lesgeven of juist ontdekkend laten leren, waarbij ze zelf meer initiatief nemen. Anders is het lastig samenwerken tussen onderbouw en bovenbouw bijvoorbeeld. En het is verwarrend voor ouders en leerlingen. Het kan niet docenten zeggen dat ze gewoon op hun eigen manier lesgeven. Onderwijs is een teamsport. Tegen zo’n docent moet je volgens Bootsma en Naaijkens zeggen: je werkt volgens de gezamenlijke visie of je gaat op zoek naar een andere baan.
Ruimte voor het vak
Hoewel er veel protocollen zijn is er voor de docenten veel ruimte en autonomie om hun vak uit te oefenen. Daarover overleggen ze wèl met elkaar. Hoe kunnen we ons verder ontwikkelen? De leerkrachten observeren elkaars lessen. Vanuit het principe van erkende ongelijkheid is het vanzelfsprekend dat sommige mensen ergens beter in zijn. Er zijn expertleraren die uitblinken in begrijpend lezen, leesvaardigheid of maakonderwijs. Die mensen organiseren scholingen, andere leraren begeleiden of schrijven de kwaliteitskaarten.
Voortgezet onderwijs
Omdat veel vragen ook uit het voortgezet onderwijs kamen schreven ze nog een boek: En wat als we nu weer eens gewoon gingen lesgeven in het voorgezet onderwijs? Werkt het concept van De leraar centraal ook op een grote middelbare school? In het basisonderwijs is het gemakkelijker om schoolbreed iets voor elkaar te krijgen. Maar het kan ook in een grotere schoolorganisatie. Ook daar kun je afspraken maken over de zorgstructuur en passend onderwijs, of over pesten en telefoongebruik. Standaardisatie in het ordenen van lesstof voor afstandsonderwijs. Of de mentorgesprekken. Het is voor leerlingen fijn als de nieuwe mentor op dezelfde manier werkt als de mentor van vorig jaar.
Geef een reactie